Betwistingen inzake bepaling hoofdverblijfplaats – Raad van State

Een hoofdverblijfplaats is een weerlegbaar vermoeden waarbij het in eerste instantie de gemeentelijke bevoegdheid is om deze plaats voor de burger vast te leggen, hierbij zal de gemeente oordelen over aangiftes van de nieuwe hoofdverblijfplaats.
Op basis van de inschrijving in het bevolkingsregister geldt aldus een weerlegbaar vermoeden dat iemand op dat adres zijn hoofdverblijfplaats heeft. RvS 7 januari 1986, nr. 26.007, R.W. 1986-87, 1920.
Het vermoeden kan ontkracht worden door feitelijke gegevens die toestaan ondubbelzinnig te besluiten tot het ontbreken van een effectief verblijf op de plaats van inschrijving. De feitelijke elementen – vastgesteld door politie – zijn doorslaggevend om te bepalen waar iemand het grootste deel van het jaar verblijft. RvS 29 juni 1987, nr. 28.257 en 28.258, Arr.RvS 1987,50 RvS 31 mei 1994, nr. 47.695, Arr.RvS 1994, z.p.; RvS 29 juni 1999, nr. 81.422; RvS 24 februari 2005, nr. 141.200.
Omdat de burger zijn hoofdverblijfplaats kan wijzigen, omdat er fouten kunnen gemaakt zijn bij de woonstcontrole en omdat de betrokkene het de overheid om de tuin geleid kan hebben, is het vermoeden van hoofdverblijfplaats altijd weerlegbaar. Na de inschrijving in het bevolkingsregister kan de bevolkingsdienst dus steeds nieuw onderzoek doen of laten doen door de politie. Met eventueel een schrapping van ambtswege tot gevolg. RvS 14 september 1999, nr. 82.258.
Het is de burger die moet aantonen dat de betwistingen – aangevoerde gegevens – van de overheid onjuist zijn. RvS 4 juli 1996, nr. 60.752.
De wet over de bevolkingsregisters voorziet in een beroepsprocedure wanneer er betwisting is over de beslissingen van de gemeente inzake een burger zijn hoofdverblijfplaats.
Als burger dient men eerst de procedure van het georganiseerd administratieberoep uit te putten bij de minister van Binnenlandse Zaken, wat wil zeggen dat een rechtstreeks beroep van een burger bij de Raad van State tegen een beslissing van de gemeente over een inschrijving in de bevolkingsregisters onontvankelijk zal zijn. Vaste rechtspraak van de Raad van State, zie bv. RvS 21 oktober 1982, nr.22.575 en RvS 3 mei 1984, nr. 24.300, Arr.RvS 1984, 739; TBP 1985, 393. Voor specifiek de regelgeving over de bevolkingsregisters: zie RvS 27 april1993, nr. 42.700, Arr.RvS 1993, z.n.:
“De weigering van het college van burgemeester en schepenen om verzoeker en zijn gezin uit het bevolkingsregister van de gemeente af te schrijven kan aanhangig gemaakt worden bij de Minister van Binnenlandse Zaken en op die wijze ontstaat een ‘moeilijkheid’ of ‘betwisting’ in verband met het bepalen van de verblijfplaats, zoals bedoeld in art. 23, lid 2 K.B. 1 april 1960 betreffende het houden van de bevolkingsregisters. Alleen de beslissing van de minister of van zijn afgevaardigde kan voor de Raad van State bestreden worden.”
De wet bepaalt dus dat bij betwistingen of moeilijkheden inzake bepaling van een hoofdverblijfplaats in eerste instantie de minister van Binnenlandse Zaken of zijn gemachtigde de hoofdverblijfplaats bepaalt. De geschillen over de betwisting van hoofdverblijfplaats werden toevertrouwd aan de FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Instellingen en Bevolking, Park Atrium – Koloniën straat 11 – 1000 Brussel. Zie hierover het ministerieel besluit van 11 maart 1998, B.S. 4 april 1998- De Directeur-generaal van de Algemene Directie van de Wetgeving en van de Nationale Instellingen of de ambtenaar die hem vervangt in de uitoefening van zijn taken, is gemachtigd de moeilijkheden en betwistingen te beslechten in verband met het bepalen van de hoofdverblijfplaats, bedoeld in artikel 8 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Zo nodig na een onderzoek ter plaatse te laten uitvoeren, conform artikel 8 wet over de bevolkingsregisters.
Deze procedure houdt voor de gemeente een voordeel in aangezien de gemeente zich nooit als verweerder zal moeten verantwoorden voor de Raad van State. Lees meer
Het beroep dat de burger indient tot schorsing of vernietiging zal dus steeds gericht zijn tegen de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse Zaken. Indien de burger zich toch meteen tot de Raad van State zou wenden tegen de beslissing van de gemeente dan kan de gemeente dus eenvoudig aanvoeren dat het beroep onontvankelijk is. Ook bij deze procedure tegen de overheid, de kans dat men als burger de tijdrovende strijd wint is natuurlijk minimaal tenzij men geld en relaties heeft…
Een geschil kan dus aan de minister worden voorgelegd door een burger of door een gemeente (bv. bij betwisting tussen twee gemeenten). Het gaat dus over een geschil tussen een particulier en een gemeente of tussen twee gemeenten.
Enkel wanneer het geschil gaat over de betwisting van de hoofdverblijfplaats is de procedure van artikel 8 van de wet over de bevolkingsregisters van toepassing. Daarbij kan het gaan over zowel een weigering van een gemeente om iemand op het opgegeven adres in te schrijven als een beslissing van een gemeente tot ambtshalve inschrijving of afvoering van ambtswege.
De wet bepaalt de theorie, volgens deze theorie moet de minister van Binnenlandse Zaken een eigen beslissing nemen op basis van de feiten die de minister verzameld en die toelaten met zekerheid het hoofdverblijf van de betrokken burger te kennen. RvS 25 maart 1987, nr. 23.730. In geval van betwisting dient de minister van Binnenlandse Zaken voldoende moeite te doen om uit te maken waar iemand zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd, zo niet kan de Raad van State de vernietiging uitspreken. RvS 31 mei 1994, nr. 47.695, Arr.RvS 1994, z.p.
De beslissing van de minister van Binnenlandse Zaken komt te vervangen de beslissing van de gemeente. De beslissing van de gemeente ‘verdwijnt’ daardoor uit het rechtsverkeer. Dit betekent dat eventuele fouten in de beslissing van de gemeente niet meer relevant zijn.
In de eerste plaats wordt het dossier dus onderzocht. De minister van Binnenlandse Zaken wijst de ambtenaren aan die gemachtigd zijn om een onderzoek ter plaatse uit te voeren naar de moeilijkheden en betwistingen in verband met de vaststelling van de hoofdverblijfplaats.
Deze bevolkingsinspecteurs beschikken – net zoals politie – over de bevoegdheid om woonstcontroles te doen bij de betrokken burger, buren of belanghebbenden te ondervragen, documenten op te vragen,…
Ook vaststellingen, eerder gedaan door de lokale politie (wijkagent) zullen ‘nuttig gebruikt’ kunnen worden door de bevolkingsinspecteurs.
Bij wet bepaalt, de betrokken burger waarover het geschil handelt dient per aangetekende brief op de hoogte te worden gebracht van het resultaat van het onderzoek. Uiteraard kan de betrokken burger enkel op de hoogte gebracht worden wanneer de plaats waar hij woont gekend is. En laat het nu net dit feit – bepaling woonplaats – het onderwerp van discussie zijn.
Men kan deze Belgische Kafka grappig of ernstig nemen, feit is de wet over de bevolkingsregisters schrijft dus niet voor op welk adres de betrokken burger dient te worden aangeschreven (het adres van de bestaande inschrijving in de bevolkingsregisters of het adres dat naar voor komt op basis van het uitgevoerde onderzoek).
De minister van Binnenlandse Zaken (of zijn gemachtigde) zal dus zelf mogen beslissen op welk adres men de betrokken burger zal aanschrijven. De Raad van State kan de beslissing van de minister vernietigen, waarna de minister een nieuwe beslissing moet nemen.
Laat duidelijk zijn dat heel die overheidsshow in handen ligt van politiekers en hun ambtenarij, voor de betrokken burger en de belasting betaler kost dit handen vol geld, uiteindelijk gaat het helemaal nergens over en het voed de wereld niet.
Volgens de Raad van State moet de burger de mogelijkheid hebben om op het einde van het administratief onderzoek, dit is na het verzamelen van alle relevante gegevens, zijn opmerkingen te uiten. RvS 22 november 1994, nr. 50.286, Arr.RvS 1999, z.p. en RvS 9 maart 1999, nr. 79.178, A.P.M.1999, 60. In hoe ver de overheid de gegevens verzamelt en deze daadwerkelijk relevant acht dat is dan weer een heel ander gegeven natuurlijk…
Verder zegt de Raad van State, om de mogelijkheid tot het bieden van tegenspraak ten volle te laten spelen en de betrokken burger de mogelijkheid te geven zich met kennis van zaken te verdedigen, moet hem inzage worden verleend in het volledige dossier. RvS 20 maart 1996, nr.58.674.
Hoewel de hoorplicht niet verder geregeld is in artikel 8 van de wet over de bevolkingsregisters, wordt deze verder ingevuld op basis van de beginselen van behoorlijk bestuur: de betrokken burger moet over een voldoende lange termijn beschikken om zijn verweer voor te bereiden om met kennis van zaken voor zijn belangen te kunnen opkomen. RvS 26 mei 2011, nr. 213.467.
Als betrokken burger mag men niet uit het oog verliezen dat men in deze procedure een geschil heeft met de overheid en hierbij tijdens de – gerechtelijk – procedure op diezelfde overheid is aangewezen in wat betreft het bekomen van een herziening binnen die overheid… Belangenvermenging en the principle of “equality of arms” vormen hierbij binnen België loze begrippen…
De wet voorziet tevens in een zgn. dwangtoezicht het welk inhoud dat indien de gemeente na twee opeenvolgende waarschuwingen blijft weigeren de beslissing van de minister van Binnenlandse Zaken (of zijn gemachtigde) uit te voeren, kan opdracht worden gegeven aan één of meer commissarissen om ter plaatse de beslissing van de minister uit te voeren en dit op kosten van de weigerende gemeente. Artikel 8, § 3 wet over de bevolkingsregisters.
Voor de burger geld als enige rechtszekerheid binnen België de rechtsonzekerheid. Als burger kan je er van op aan dat er beslist een lange termijn zal verstrijken voor dat er uiteindelijk een beslissing valt, gedurende deze uithongerings procedure bevindt de burger zich in een uiterst precaire en kwetsbare positie. De betrokken overheidsvertegenwoordigers zijn zich daar maar al te zeer van bewust, vertegenwoordigers van de overheid hebben een voordeel wat de burger niet heeft, als overheid is men onbeperkt in vertegenwoordigers en financiële middelen, and time is on their side…
Raad van State Lees meer
Na ontvangst van het politie verslag met materiële vaststellingen inzake bepaling hoofdverblijfplaats neemt de gemeente ofwel een beslissing tot inschrijving van de betrokkene op het opgegeven adres, ofwel een weigeringsbeslissing. De gemotiveerde beslissing tot niet-inschrijving wordt ter kennis gebracht van de betrokkene. Artikel 7, § 8 KB over de bevolkingsregisters
De beslissing van de gemeente is onderworpen aan de beginselen van behoorlijk bestuur, o.m. het zorgvuldigheidsbeginsel, en de gemeente moet haar beslissing voldoende motiveren Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, B.S. 12 september 1991, zeker in het geval van een weigering tot inschrijving op een bepaald adres. Zoals geweten heeft het gemeentebestuur bij het bepalen van iemands hoofdverblijfplaats een grote appreciatiemarge.
Bij betwistingen kan de Raad van State kan zich niet in de plaats stellen van het bestuur. De Raad van State zal wel de werkelijkheid, correctheid en pertinentie van de aangebrachte motieven bekijken en een kennelijk onredelijk oordeel van het bestuur buiten beschouwing laten. Een beslissing van de gemeente- als voorloper van de beslissing van de minister van Binnenlandse Zaken – moet dus voldoende gemotiveerd worden, zodat de Raad van State bij zijn controle over voldoende elementen beschikt om de beslissing te onderzoeken (en te bevestigen). De motivering moet de juridische en feitelijke overwegingen vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen en moet afdoende zijn. De motiveringsplicht heeft als doel de betrokkene in kennis te stellen van de redenen waarom een voor hem ongunstige beslissing werd genomen, dit om de betrokken burger de mogelijkheid te bieden met kennis van zaken te beslissen om al dan niet tegen de beslissing beroep aan te tekenen. Ons advies en ervaring zegt, zinloos voor een burger om tegen de overheid een gerechtelijke procedure te voeren in dergelijke materie…
Ook een positieve beslissing tot inschrijving moet voldoende gemotiveerd worden, desnoods met verwijzing naar het verslag van de woonstcontrole. Dit kan van belang zijn bij een eventuele latere betwisting van de hoofdverblijfplaats of bij vermoedens van domiciliefraude, zodat kan nagegaan worden op basis van welke motieven werd beslist om tot inschrijving over te gaan.
De gemeente mag bovendien haar bevoegdheid in het kader van het houden van de bevolkingsregisters niet afwenden van het doel (bv. weigering van inschrijving omdat de woning of chalet stedenbouwkundig niet vergund is, weigering met motieven die betrekking hebben op sociale uitsluiting, …), in welk geval haar beslissing ongeldig is op basis van machtsafwending. Enkel indien de gemeente van oordeel is dat de betrokkene zijn hoofdverblijfplaats niet heeft op het opgegeven adres, mag zij de inschrijving weigeren. De datum van inschrijving is in principe de datum van de aangifte van adreswijziging door de burger bij de gemeente.
Betreft de vaststelling van de hoofdverblijfplaats bestaat er een uitvoerige rechtspraak bij de Raad van State. Aangezien de Raad van State bij betwisting over de hoofdverblijfplaats het laatste woord heeft – na het beroep bij de minister van Binnenlandse Zaken – is deze rechtspraak erg nuttig om de draagwijdte van het begrip ‘hoofdverblijfplaats’ te bepalen. De Raad van State hanteert een constante rechtspraak over de invulling van dit begrip.
De Raad van State beschouwt als hoofdverblijfplaats “de plaats waar de betrokken persoon effectief de beschikking heeft over een woning, die hij echt blijkt te bewonen en die hij betrekt met de bedoeling er zijn hoofdverblijfplaats te vestigen, dat wil zeggen er de verblijfplaats van te maken van waaruit hij deelneemt aan het maatschappelijk verkeer, waar hij zich terugtrekt voor zijn privéleven, waar het centrum ligt van zijn gezinsleven en waar hij, zo hij een bedrijvigheid buitenshuis uitoefent, na de dagtaak regelmatig terugkeert en er onafgebroken verblijft.” RvS 7 januari 1986, nr. 26.007, R.W 1986-87, 1920; RvS 10 september 1991, nr. 37.576, T.Gem. 1992, 361; RvS 22 maart 1995, nr. 52.415; RvS 4 juli 1996, nr. 60.752.
De bevoegde overheidsvertegenwoordigers hebben bij het bepalen van iemands hoofdverblijfplaats een grote appreciatiemarge. De Raad van State gaat zich bij betwisting niet in de plaats stellen van hun collega ambtenaren bij de bevolkingsdienst. De Raad van State zal dus niet zelf de hoofdverblijfplaats gaan vastleggen. RvS 25 maart 2010, nr. 202.348.
De Raad van State zal wel de werkelijkheid, correctheid en pertinentie van de aangebrachte motieven bekijken en een kennelijk onredelijk oordeel van hun collega ambtenaren bij de bevolkingsdienst buiten beschouwing laten. Vaste rechtspraak van de Raad van State; zie o.m. RvS 24 februari 2005,nr. 141.200.
De Raad van State zal bij betwisting enkel kijken of men bij de bevolkingsdienst op basis van de vastgestelde feitelijke elementen geen kennelijk onredelijke conclusie heeft genomen.
Tip voor elke burger die niet vertrouwd is met de macht van een ambtenaar binnen justitie of ander overheidsorgaan. Begrippen als; kennelijk redelijk oordeel, discretionaire bevoegdheid, intiem innerlijke overtuiging, appreciatiemarge, al dit soort begrippen komt er eenvoudig op neer dat de beslissing vanuit het ambt genomen in toepassing voor de burger werkelijk alle kanten kan uitgaan, rechtonzekerheid is voor de burger het enige recht.
